dinsdag 18 december 2007

De Christelijke grondslag van onze maatschappij

Joseph Fels was een rijke Amerikaan van Joodse afkomst, die geloofde in God en Christus. Hij was overtuigd dat het heelal een doelbewuste schepping is, waarin alles wordt geregeld door onveranderlijke wetten.; ook het maatschappelijk leven der mensen. Doch de mens met zijn vrije wil, in betrekkelijke zin, verkracht door zijn zelf gemaakte wetten en regelingen, de onveranderlijke natuurwetten voor het maatschappelijk leven, door de natuurgaven, welke het onvervreembaar gemeenschappelijk eigendom zijn van alle mensen, tot het uitsluitend bezit te maken van enkelen. Deze wetten zijn die welke de grond tot persoonlijk bezit verklaren.
Dat was de opvatting van Joseph Fels, nadat hij kennis had genomen van de Amerikaanse econoom en filosoof Henry George. Van dat ogenblik af was hij een trouw aanhanger van die leer en een vurig propagandist voor de verbreiding ervan. Overal ter wereld waar verenigingen werden opgericht voor de verbreiding van die leer , steunde hij die met belangrijke financiƫle bijdragen. In Amerika, in Engeland, in Denemarken, in Frankrijk, in Australiƫ, overal kenden de aanhangers van Henry George de heer Joseph Fels en zijn belangeloze offervaardigheid voor hun propaganda.
Zijn gulheid was alom bekend. Hij baseerde zijn persoonlijke propaganda geheel op godsdienstige grondslag. Maar velen vergisten zich dat Fels een makkelijke “goede doelen gever” zou zijn. Nee hij vond dat het uitdragen van de leer van Christus het best kon geschieden door de leer van Henry George tot leven te laten komen in de wereld.

Uit een brief van Fels aan een zendelingenschool die om geld vraagt:

“Laat mij u meedelen wat ik “geloof”, dan kunnen we nagaan of, en zo ja, waarin we verschillen.
Ik geloof in het vaderschap van God en derhalve in de broederschap van mensen. Onder mensen versta ik “alle mensen”.
Ik geloof dat de Schepper een vrije gift heeft gegeven aan alle mensen, aan al Zijn kinderen en dat wij allen gelijke rechten hebben op het gebruiken van de aarde.
Ik geloof, dat het bevel: “In het zweet uws aanschijns zul ge uw brood eten”, noodzakelijk betekent: “Gij zult uw brood niet eten in het zweet des aanschijns van uw broeder”.
Ik geloof, dat allen die in ledigheid leven van de rijkdom, die door anderen is voortgebracht, die goddelijke wet verkrachten, aangezien zij hun brood eten in het zweet van huns broeders aanschijn.
Ik geloof dat geen enkel mens de macht de behoort om de rijkdom tot zich te nemen, die hij niet zelf heeft voortgebracht of verdiend, tenzij die hem vrijwillig wordt gegeven door degene, die hem heeft voortgebracht of verdiend.
Ik geloof dat de betekenis van “broederschap” is, dat de dienst van de een moet worden goedgemaakt een gelijkwaardige dienst van de ander.
Ik geloof dat het godslastering is te beweren of te veronderstellen, dat God sommige van Zijn kinderen veroordeelde tot hopeloze armoede, tot misdaad, gebrek en ellende, die het gevolg zijn van armoede en tegelijk anderen Zijner kinderen tot een leven van ledigheid en weelde heeft voorbestemd.
Ik geloof dat onvrijwillige armoede en onvrijwillige werkloosheid onnatuurlijke verschijnselen zijn, maar gevolgen zijn van het ontkennen der gelijke rechten van allen op het gebruiken der aarde, door sommigen, die daartoe wettelijk het recht hebben. Want de aarde is een gift van God aan alle mensen. Omdat het leven alleen kan worden onderhouden door het gebruik van goederen, welke door het toepassen van arbeidskracht ontstaan; tot het voortbrengen van goederen, alleen kan geschieden door het gebruiken van grond, of de voortbrengselen daarvan, geloof ik, dat elk mens ter wereld komt met het onvervreemdbaar goddelijk recht, om gebruik te maken van de aarde (de grond), zonder daarvoor verlof te vragen van, of iets te betalen aan een medemens, een ander kind van God.
Overal waar mensen samenleven heeft de grond een waarde, geheel verschillend van de waarde van andere dingen, welke door de arbeid worden voortgebracht. Omdat iemands arbeidskracht een gave is van God , is de rijkdom welke hij voorbrengt, zijn eigendom. Geen enkel mens en geen enkele verzameling van mensen heeft het recht om van die door hem voorgebrachte rijkdom een gedeelte in beslag te nemen.
Ik geloof dat alle waarde, die door de gemeenschap tot stand komt, aan de gemeenschap behoort, zoals de door de enkeling voortgebrachte rijkdom zijn eigendom is.
Om dat alles geloof ik, dat het fundamentele kwaad, de godlogende misdaad der maatschappij is, het onrechtvaardige systeem waardoor individuele personen gerechtigd zijn door de georganiseerde maatschappij geschapen grondwaarde in beslag te nemen, omdat daaruit voortvloeit, dat de georganiseerde maatschappij voor haar instandhouding, een deel van de persoonlijk voortgebrachte waarde in beslag moet nemen.

Ik gebruik al het geld dat ik bezit om mijn geloof te verbreiden, zo goed als ik kan. Ik gebruik het op de beste wijze die mij bekend is om te bevorderen dat de Hel der beschaving wordt afgebroken, waarin slechts gebrek is en vrees voor gebrek. Ik gebruik het om te doen de wil des Vaders, om op de bouwen de Broederschap der mensen, door aan elke broeder een gelijke levenskans te geven, omdat zij hebben en moeten kunnen toepassen, een gelijk recht op de gaven van God aan allen.
Politiek in zijn werkelijke betekenis, is de wetenschap van regeren. Is regeren iets dat los staat van godsdienst en rechtvaardigheid? Is rechtvaardig regeren niet gebaseerd op rechtvaardig handelen? Betwijfelt u het verband tussen belasting en rechtvaardigheid? Indien een regering een verschijnsel is in de natuurlijke ontwikkeling der maatschappij, dan staat het onbetwijfelbaar vast, dat Gods natuurwetten voorzien in wat een regering nodig heeft voor haar taak. Waar vinden we een schepsel in de wereld waarvoor niet het nodige voor zijn tijdelijk bestaan voor handen is? De voorziening in wat de regering nodig heeft ontstaat door de natuurlijke waardevermeerdering van de grond, die in de schatkist moet vloeien. Maar ons belastingstelsel is de meest pertinente ontkenning van Gods Vaderschap en de Broederschap van mensen. Allereerst wordt door de belastingen van de individuen genomen wat niet van de gemeenschap is. En dan wordt aan individuen toegestaan om voor zich te nemen, wat van de gemeenschap is. Dit alles komt hierop neer dat ons belastingstelsel het ene mens het recht geeft van een ander mens belasting te heffen. Is dat geen verkrachting van de natuurlijke en Goddelijke wet? Wordt hier enerzijds geen meedogenloze zelfzucht gekweekt en naakte armoede anderzijds? Ontstaan hierdoor niet miljonairs aan het ene eind en haveloze landlopers aan het andere? Heeft dit systeem geen Hel doen ontstaan midden in onze beschaving waarvan niemand zich een voorstelling van heeft kunnen maken?
Zou er een beter systeem gevonden kunnen worden om bij de mensen de indruk te vestigen dat God de Vader is van weinigen en de stiefvader van velen? Is zo’n toestand niet vernietigend voor het gevoel van Broederschap? Hoe zou het mogelijk zijn dat met zo’n toestand de massa der mensen kan gehoorzamen aan het gebod: “Hebt elkander lief!”.

w.g. Joseph Fels.

Geen opmerkingen: